In een fossiel van bijna 50.000 jaar oud heeft een team onder leiding van het Nationaal Natuurhistorisch Museum meer gevonden dan alleen een tand: het heeft een verhaal ontdekt over overleven, aanpassing en… tandbederf. Maar niet zomaar tandbederf: het is het meest recente tandbederf dat in het fossielenbestand van de neanderthalers is gedocumenteerd. En alles wijst erop dat het werd veroorzaakt door het gebruik van de mond als een “derde hand”.
Neanderthalers in El Sidrón
De vondst is gedaan in de grot van El Sidrón, in Asturië, een van de rijkste vindplaatsen van neanderthalerresten in heel Europa. Paleoantropologen hebben meer dan 2.500 botfragmenten teruggevonden van ten minste dertien individuen die ongeveer 49.000 jaar geleden in dit deel van Asturië leefden.
Een van hen, bekend als “volwassene 6”, een volwassen man, staat opnieuw centraal in een studie gepubliceerd in het tijdschrift American Journal of Biological Anthropology, waarin onderzoekers een beginnende tandbeschadiging aan een van zijn kiezen hebben gedocumenteerd. De oorzaak was niet alleen wat hij at (wat ook meespeelde, aangezien hij een hard en schurend dieet had), maar vooral hoe hij zijn gebit gebruikte: hij gebruikte zijn mond voortdurend als een derde hand bij taken die niets met kauwen te maken hadden.
Welke activiteiten voerde hij uit met deze ‘derde hand’?
In tegenstelling tot ons hadden neanderthalers geen stalen messen, tangen of andere soortgelijke gereedschappen, dus gebruikten ze voor veel complexe taken hun mond als een extra hand. Deskundigen leggen uit dat hij zijn mond bijvoorbeeld zou hebben gebruikt om dierenhuiden te schrapen, wat zou hebben bijgedragen aan de aantasting van het tandbeen, aangezien deze extra tandheelkundige activiteit bovendien ervoor zorgde dat cariogene bacteriën zich in de mond nestelden, wat leidde tot de geleidelijke vernietiging van de tanden. Uiteindelijk leidde dit alles tot extreme slijtage van het gebit.
Volgens onderzoeker Almudena Estalrrich van het MNCN kon dit mechanische gebruik van de tanden microscheurtjes in het glazuur veroorzaken. Via deze scheurtjes koloniseerden bacteriën zoals Streptococcus mutans – geïdentificeerd in het fossiele tandsteen door middel van oude DNA-analyse – de tand, waarbij ze zuren produceerden die het glazuur en het tandbeen demineraliseerden totdat er een tandsteen van 2,6 mm lang ontstond bij de onderzochte persoon.
“Alles wijst erop dat intensief gebruik van het gebit een scheurtje heeft veroorzaakt dat geleidelijk werd gekoloniseerd door bacteriën die zich in het glazuur en het dentine nestelden totdat er cariës ontstond: een kanaalvormige laesie van 2,6 mm lang”, legt Almudena Estalrrich, onderzoeker bij het Nationaal Natuurhistorisch Museum, uit.
Analyse van het tandbederf
Om het fossiele tandstuk te beoordelen, combineerde het team niet-invasieve technieken zoals elektronische scanningmicroscopie in een omgeving (ESEM) om supergedetailleerde beelden van het oppervlak te verkrijgen en de morfologie van het tandbederf en de veranderingen in het glazuur te bestuderen, en computertomografie (CT) om het binnenste van de tand in 3D te reconstrueren zonder deze te beschadigen. Dankzij deze technologieën konden ze de aanwezigheid van tandbederf bevestigen, de omvang en diepte ervan kwantificeren en de structurele veranderingen in de tand nauwkeurig documenteren.
“Het is mogelijk dat men in deze regio’s toegang had tot een dieet dat rijker was aan koolhydraten, wat het ontstaan van tandbederf kan bevorderen. Wij zijn van mening dat de verandering in het dieet en het gebruik van het gebit als werkinstrument de oorzaken kunnen zijn van dit tandheelkundige probleem, het zevende dat we kennen in het fossielenbestand van de soort”, concludeert de deskundige.
Was er in het verleden veel tandbederf?
Uit analyse van tandsteen (versteend tandplak) bleken resten van gekookt en zetmeelrijk voedsel, zoals pijnboompitten en paddenstoelen, die weliswaar gezond zijn, maar bij de vertering door mondbacteriën suikers vrijgeven, wat tandbederf bevordert. Vreemd genoeg kwam tandbederf gedurende een groot deel van de prehistorie uiterst zelden voor. Er is nauwelijks bewijs van tandbederf in botresten, vandaar het belang van deze bevinding, aangezien jager-verzamelaars zich voornamelijk voedden met groenten, wortels, vlees en gedroogd fruit. Pas met de opkomst van de landbouw en later met de massale opname van geraffineerde suiker in het menselijke dieet werd tandbederf een wereldwijd gezondheidsprobleem.