We willen dat kinderen niet egoïstisch zijn, maar volwassenen geven hun kinderen hierover vaak tegenstrijdige boodschappen. In ons streven om hen te leren ‘het goed te doen’, maken we zelf fouten in hun opvoeding zonder dat we ons daarvan bewust zijn. Een veelvoorkomende situatie die als voorbeeld dient, is wanneer we hen vertellen dat ze iets van papa of mama niet mogen aanraken en hen vervolgens verplichten om hun eigen spullen te delen, zoals psychologe Carmen Cazorla, directeur van Trilum Piscología in Almería en lid van Top Doctors Group, opmerkt.
Waarom zijn sommige kinderen egoïstischer dan andere?
Egoïsme is niet zozeer een ‘tekortkoming’ als we soms denken, maar een manier om de wereld vanuit jezelf te bekijken. We zeggen dat een kind egoïstisch is als het meestal voorrang geeft aan wat het zelf wil, zonder al te veel rekening te houden met anderen. Maar let op, dit is heel natuurlijk in de kindertijd en kan zelfs adaptief zijn: het helpt hen om zich te onderscheiden, grenzen te stellen en zichzelf als individu te erkennen. Een kind dat zijn favoriete pop niet wil uitlenen, is bijvoorbeeld niet ‘slecht’, maar zorgt gewoon voor iets dat voor hem heel waardevol is.
Verdwijnt dat egoïsme meestal vanzelf naarmate het kind ouder wordt?
Gedeeltelijk wel. Naarmate kinderen volwassener worden en het vermogen ontwikkelen om zich in anderen te verplaatsen, wordt dat aanvankelijke egoïsme minder. Maar het verdwijnt niet altijd vanzelf: vaak is begeleiding en voorbeeldgedrag van volwassenen nodig om het om te zetten in meer empathisch en coöperatief gedrag.
Als dat niet het geval is, wat kunnen ouders dan doen om hen te helpen genereuzer te worden?
Het eerste wat je moet onthouden is dat kinderen vooral leren door te observeren en na te doen. Als ze thuis vrijgevigheid zien, nemen ze dat langzaam over. Soms geven we als ouders zonder het te beseffen verwarrende signalen af: we zeggen bijvoorbeeld “raak dat niet aan, dat is van papa” en tegelijkertijd worden we boos als ze hun eigen speelgoed niet willen delen. Voor een kind is dat tegenstrijdig: “Als papa zijn spullen heeft, waarom mag ik dan niet mijn spullen hebben?”.
Daarom is het beter om hen met consequentie en geduld te begeleiden dan hen met geweld vrijgevigheid op te leggen, en hen te leren dat delen niet betekent dat je verliest, maar dat je samen ervaringen wint.
Is het belangrijk om empathie te stimuleren zodat ze niet egoïstisch worden?
Zeker. Empathie is als de basis waarop vrijgevigheid wordt gebouwd. Als een kind leert herkennen hoe een ander zich voelt, begrijpt het gemakkelijker waarom delen of helpen waardevol is. En het goede nieuws is dat empathie kan worden getraind: met spelletjes, verhaaltjes of eenvoudige vragen als “hoe denk je dat je broer zich nu voelt?”.
We hebben het erover dat kinderen niet egoïstisch moeten zijn, maar positieve opvoeding wijst erop dat het een vergissing is om kinderen te dwingen om te delen. Waarom?
Wanneer we een kind dwingen om te delen zonder dat het dat begrijpt of zonder dat het daar zin in heeft, leert het niet om gul te zijn, maar dat ‘zijn emoties er niet toe doen’. Dit kan ertoe leiden dat het kind toegeeft uit angst om teleur te stellen of zich schuldig te voelen, in plaats van uit empathie of een oprecht verlangen om te delen.
We streven naar een evenwicht: leren dat anderen er ook toe doen, maar dat hun eigen wensen en emoties even waardevol zijn. Delen moet worden ervaren als een kans om samen te genieten, niet als een verplichting waarbij je altijd verliest.
Hoe kunnen we hen niet dwingen om te delen en hen tegelijkertijd leren om gul te zijn?
De sleutel ligt in begeleiden, niet in opleggen. Delen moet niet worden ervaren als een bevel, maar als een kans om een band te smeden. We kunnen dezelfde voorbeelden gebruiken die we eerder hebben genoemd (wanneer ze samen spelen, wanneer ze spullen aan elkaar uitlenen, wanneer ze een snack delen…) om hen te laten zien dat delen vaak momenten van plezier en verbondenheid met zich meebrengt. Zo associeert het kind de handeling met positieve emoties en niet met een simpel “je moet het doen omdat ik het zeg”.
Als een kind leert herkennen hoe de ander zich voelt, begrijpt het gemakkelijker waarom delen of helpen waardevol is.
Het is ook belangrijk om hun tempo te respecteren. Als een stuk speelgoed nieuw of bijzonder is, of als ze er op dat moment net van genieten, is het logisch dat ze het niet willen uitlenen. Dat maakt hen niet ‘egoïstisch’, ze leren gewoon om zorg te dragen voor wat van hen is. Als ouders kunnen we hier alternatieven aanbieden: ‘Je lijkt je autootje nu niet te willen uitlenen, wil je ondertussen samen iets anders spelen?’. Op die manier begrijpt het kind dat delen niet altijd betekent dat je iets opgeeft, maar dat je kiest wanneer en hoe je dat doet, en dat die beslissing voor iedereen verrijkend kan zijn. Uiteindelijk zou delen meer moeten voelen als iemand uitnodigen voor je feestje, dan als gedwongen worden om iets van jezelf af te staan.
Wat te doen als het omgekeerde het geval is en zijn broer, neefjes, klasgenoten… niet met hem delen?
Ook dat is een leerproces. We kunnen hem begeleiden in zijn frustratie en hem leren dat we niet altijd krijgen wat we willen, maar dat er andere manieren zijn om met anderen om te gaan. Als een ander kind in het park bijvoorbeeld de schommel niet wil afstaan, kunnen we zeggen: “Ik begrijp dat je graag wilt schommelen, maar hij wil hem nu niet afstaan. Wil je even wachten of gaan we ondertussen van de glijbaan?“. Dit helpt hem om het wachten te verwerken, alternatieven te zoeken en te begrijpen dat iedereen ook het recht heeft om te beslissen.
Tegelijkertijd versterken we het idee dat hij kan beslissen hoe hij wil reageren: hij kan wachten, een ander spel voorstellen of onderhandelen, en zo leren om zowel zijn eigen emoties als die van anderen te respecteren.”