In 1961 was er in de rustige kustplaats Bodrum, in het zuidwesten van Turkije, een ongewone scène te zien. Een diverse groep Amerikaanse, Britse, Franse en Duitse archeologen arriveerde met innovatieve duikuitrusting en huurde een oud huis in het dorp. Hun doel was het onderzoeken van een scheepswrak dat jaren eerder door een lokale sponsvisser was ontdekt, vlakbij het eilandje Yassi Ada, op twee uur varen. In een gemeenschap waar duiken synoniem stond voor het zoeken naar schatten, wekte de aanwezigheid van deze buitenlandse groep argwaan.
“Een lokale imam belegde een vergadering en verzekerde iedereen dat we echt archeologen waren, die onder water opgravingen deden, ook al leek dat vreemd. Daarna ging alles veel beter”, herinnerde Frederick van Doorninck, een van de archeologen, zich in een gesprek met National Geographic. De aanvankelijke argwaan gold niet alleen de bewoners. Ook de academische gemeenschap twijfelde aan de ernst van deze expeditie. Onderwaterarcheologie werd bijna als een fantasie beschouwd.
Van Doorninck herinnert zich: “Mensen dachten dat dit een soort spektakel was.” Het nauwgezette werk van dit team legde echter de basis voor een geheel nieuw wetenschappelijk vakgebied.
Het begin van de onderwaterarcheologie
Tot het midden van de 20e eeuw waren expedities naar de zeebodem zeer beperkt. De vondst van het wrak van Antikythera in 1900 werd bijvoorbeeld vanaf de oppervlakte begeleid door archeologen die alleen de door professionele duikers geborgen voorwerpen catalogiseerden. Pas met de komst van de Aqua-Lung na de Tweede Wereldoorlog was duiken niet langer een voorrecht voorbehouden aan experts met zware pakken en complexe ademhalingssystemen.
Het keerpunt voor de onderwaterarcheologie kwam met Peter Throckmorton, journalist en archeologieliefhebber, die in 1958 voorstelde om de door sponsvissers gevonden overblijfselen formeel op te graven. Zijn initiatief leidde ertoe dat de Universiteit van Pennsylvania in 1960 de eerste wetenschappelijke opgraving onder water financierde, onder leiding van George Bass. Met behulp van technieken die vergelijkbaar zijn met die op het vasteland, bevestigden zij dat het maritieme verkeer en de handel in de bronstijd veel uitgebreider waren dan verwacht.
Met deze achtergrond bracht de missie van 1961 naar Yassi Ada een jong team samen dat onervaren was in duiken, maar innovatief in zijn methoden. Van Doorninck geeft bijvoorbeeld toe: “Ik heb nooit van duiken gehouden, maar eenmaal bij het wrak vergat ik alles. Ik was altijd degene die eraan herinnerd moest worden dat ik naar de oppervlakte moest komen.”
Technische uitdaging en methodologische revolutie
Het belang van het Byzantijnse wrak van Yassi Ada ligt in de relatief intacte staat van het schip en de concentratie van zijn lading: ongeveer 800 amforen in een compacte formatie. Dit maakte niet alleen een aanzienlijke berging van voorwerpen mogelijk, maar ook het testen en ontwikkelen van opgravingstechnieken die speciaal voor de zeebodem waren ontworpen.
Het team werkte op een diepte van 36 meter – de limiet van de toen beschikbare apparatuur – en improviseerde met ongebruikelijke gereedschappen en procedures. Ze gebruikten geslepen fietsspaken om de wrakstukken vast te zetten en te voorkomen dat ze zouden gaan drijven, linoleumlabels om stukken te identificeren, en lieten lokale smeden steigers en metalen roosters maken om foto’s van de scène te kunnen maken. “Als een prototype niet werkte, leerden we van de fout en ontwierpen we een ander”, zegt Van Doorninck. Deze methode van vallen en opstaan schiep precedenten: de nauwkeurigheid van de kartering, de zorgvuldige omgang met de afzettingen en het creëren van fotografische en cartografische bronnen werden normen voor de hele moderne onderwaterarcheologie.
Ondanks de scepsis benadrukt Van Doorninck zelf de voordelen van de mariene omgeving: “Duikers kunnen boven een locatie zweven zonder deze te verstoren en het sediment met een voorzichtigheid schoonmaken die op het land onmogelijk zou zijn.” Dit perspectief toonde aan dat onderwatertechnieken in veel gevallen nauwkeuriger konden zijn dan technieken op het land.
Het schip van Yassi Ada
Aan het einde van de opgravingscampagnes in 1963 slaagde Van Doorninck erin een gedetailleerde plattegrond van het 60 ton zware schip te maken, stuk voor stuk. Het bleek een wendbaar schip te zijn, uitgerust met elf ankers, een breed assortiment aan gereedschap, spijkers en loodplaten, voldoende om tijdens de vaart reparaties uit te voeren. Het schip viel op door zijn luxe keuken met pannendak, iets uitzonderlijks onder de wrakken uit de oudheid: “Deze voorzieningen zijn ongeëvenaard in andere mediterrane wrakken uit die tijd, noch uit de oudheid, noch uit de middeleeuwen”, verklaarde hij.
Door de analyse van amforen, munten en persoonlijke voorwerpen kon het profiel van de bemanning worden gereconstrueerd en kon de waarschijnlijke band van het schip met de christelijke kerk, mogelijk het klooster van Samos, worden bevestigd. Volgens het onderzoek verging het schip in de zomer van 626 terwijl het wijn en olijfolie vervoerde voor de Byzantijnse troepen die tegen de Perzen vochten aan het einde van de laatste grote oorlog uit de oudheid. Deze menselijke episode behoort tot de eerste verhalen die uit de diepte zijn teruggehaald dankzij de opkomende onderwaterarcheologie.
De methode van Yassi Ada – gebaseerd op het nauwkeurig in kaart brengen van onderwaterplannen, fotografische documentatie vanaf vaste structuren en het zorgvuldig omgaan met de vondsten – werd het standaardwerk voor deze discipline.